onderzoekend rekenen 2

Pagina top navigatie elementen

Onderzoekend rekenen: concluderen

Transcript

LEERLING: Dat sommige spullen zwaarder zijn dan andere spullen.
LEERKRACHT: Oké, heb je ook nog nagedacht over hoe dat komt?
LEERLING: Omdat andere misschien van beton en andere misschien van plastic zijn?
LEERKRACHT: Oké, dus verschil van materiaal.
LEERLING: Ja, ja.
LEERKRACHT: He, dat vind ik al een hele slimme. Verschil van materiaal (…) geeft verschil in gewicht. De groep van de Lara’s, hebben jullie nog iets ontdekt?
LEERLINGEN: Ja.
LEERKRACHT: Vertel.
LEERLING: Als we heel veel spullen erop legden werd het heel zwaar.
LEERKRACHT: Heel veel kan ook heel zwaar zijn. Maar… dan ga ik even terug naar die groep. Want hun zeiden net van: het heeft te maken met wat je erop legt. Klopt dat dan ook een beetje met jullie, heel veel is heel zwaar?
LEERLINGEN: Ja.
LEERKRACHT: Ga ik een lastige vraag aan jullie stellen.
LEERLINGEN: Oké.
LEERKRACHT: Dit is niet heel veel hè.
LEERLINGEN: Jawel.
LEERKRACHT: Het is maar een heel klein ding.

LEERKRACHT: Kijk deze is niet zo heel groot…
LEERLING: Maar hij is wel heel erg zwaar.
LEERKRACHT: Hij is wel heel zwaar hè.
LEERLING: Hoe komt dat?
LEERLING: Er zit iets in!
LEERKRACHT: Vraag eens aan Sander hoe dat komt.
LEERLING: Sander hoe komt dat?
LEERLING: Eh omdat misschien eh misschien is het hele ding wel van ijzer terwijl het heel klein is maar wel van ijzer gemaakt.
LEERLING: En er zit ook iets in dat echt zwaar is.
LEERLING: Je hoort ook iets tikken als je een beetje schudt.
LEERKRACHT: Hé jongens dat is ook een grapje hè, want dan zeggen ze: wat heb je liever, een kilo ijzer of een kilo veren?
LEERLING: Ik weet het! Dan eh … allebei evenveel, het is allebei evenveel.
LEERKRACHT: Jij trapt er niet in! Als ik van allebei een kilo heb, heb ik wel evenveel gewicht, alleen een kilo ijzer is maar zo’n klein ding, en als ik een kilo veren moet hebben, dan heb ik wel zo’n doos vol! Maar het is wel allebei een kilo. Dus het is wel het gewicht en de hoeveelheid heeft met elkaar te maken. Deze groep, ik zie Bas met de bakjes in de handen staan. Eh dames en heren jullie daar (…) maar we gaan even naar deze. Want jullie (…) grote dingen (…) pakken. Jesse vertel eens, wat hebben jullie uitgevonden? Wat wilde jij graag?
LEERLINGEN: (...)
LEERKRACHT (..) als ik nou eens 5 potloden in een bakje doe, hoeveel moeten er dan in de andere?
LEERLING: 5.
LEERKRACHT: Ook 5! Dat wilde die uitproberen. Nou ging het samenwerken (…) nou dat bedoel ik, Hugo waarom? Als jullie nou samen hadden gewerkt had je dat natuurlijk ook uit kunnen proberen. Wat wel grappig is.. moet je kijken wat ze gedaan hebben. Een weegschaal, en nog een weegschaal. Dus ze probeerden eerst op de manier van de marktkoopman de weegschaal gelijk te krijgen, en dan kun je hier ook nog zien hoeveel het echt weegt. Dat is wel grappig. Dus Wessel die had al nagedacht, die dacht als ik nou 5 potloden daarin doe, moeten er ook 5 potloden daarin. Kleine dingetjes. Hadden die jongens daar achter ook gedaan. Die begonnen met kaartjes eerlijk te verdelen. Links eentje, rechts eentje. Maar, bij hun zag ik dat ze eerst gingen proberen, hoe heet dat ook alweer? Als je eerst probeert, je het niet zeker weet.
LEERLING: Slim.
LEERKRACHT: Nee, ja hebben we het net nog over gehad hè. Doen we ook wel eens met sommen. Dat je het nog niet helemaal precies weet, maar je weet wel wat het in de buurt zit.
LEERLING: Slim uitrekenen?
LEERLING: Bijna?
LEERKRACHT: Nee… Denk eens na. Schatten. Toch? Jullie zijn schatten maar jullie kunnen ook schatten. Schatten is: ongeveer, ik denk dat het dit is. Oke. He ik denk, ik ga eens naar hier. Jij had ook iets uitgevonden. Vertel eens.
LEERLING: Eh we hebben alles. En eh we hebben alles uitgetest. We hebben deze allemaal in dit bakje gedaan en die in het andere bakje. Rara, wat was zwaarder?
LEERLING: Ehm, die.
LEERLING (knikt)
LEERKRACHT: Ja, die was een slag zwaarder hè. En hoe kan dat dan? Hoe kan dat dan?
LEERLING: Omdat ehm.. Eh die is… eh… misschien is dit een beetje plastic…en dit een beetje, ook plastic, en dit is wat harder… en dan gaat het telkens harder worden.
LEERKRACHT: Zou kunnen. Maar dat is het niet, dit is allemaal van ijzer. Maar zou het dan ook iets te maken hebben met misschien eh…
LEERLING: Grootheid!
LEERKRACHT: Met hoe groot het is?
LEERLING: Ja! En hoe breed.
LEERKRACHT: Wat denk je, welke is zwaarder?
LEERLING (wijst)
LEERKRACHT: Als ik het schat, dan voel ik ook wel, dan weet ik het hè? Oké.

Wat zie ik hier?

• School: Basisschool ‘t Montferland
• Groep: 3
• Les: wegen
• In deze les zien we hoe de leerkracht op een onderzoekende manier met het onderwerp en de doelen uit de rekenmethode aan de slag gaat: leerlingen onderzoeken de verschillende manieren om iets te wegen. De leerkracht heeft eerder het probleem geïntroduceerd: 'Ik wilde appels kopen, maar de weegschaal was stuk'. De leerlingen zijn vervolgens in groepen gaan experimenteren met gewichten en weegschalen. Termen als 'even zwaar', 'het verschil', 'zwaarder', 'lichter' en 'schatten' komen aan de orde. In dit fragment worden de conclusies vanuit de verschillende groepjes geformuleerd.

Wat doet de leerkracht?

De leerkracht helpt in dit fragment de conclusies die de kinderen gevonden hebben te formuleren: verschil in gewicht kan komen door verschil in materiaal en heel veel spullen kunnen zorgen voor veel gewicht. Ze stelt daarbij vragen om kinderen aan het denken te zetten. Zijn grote spullen altijd zwaarder dan kleine spullen?
Ook maakt ze een koppeling met de rekenlessen door te vragen naar termen die eerder aan bod zijn gekomen.

Wat doen de leerlingen?

De leerlingen vertellen wat ze hebben ontdekt tijdens het experimenteren met de materialen. Sommige spullen zijn zwaarder dan andere spullen. Ze proberen hun waarnemingen te begrijpen en zoeken naar verklaringen. Door de vragen die de leerkracht stelt worden ze aan het denken gezet. Het één is van beton en het ander is misschien van plastic.

lesfasen